Het team van Merel Kindt kan gezien worden als het eigenwijze kind in de klas van New Science of Mental Disorders. Waar de hypothese van NSMD stelt dat er voor psychische stoornissen geen ‘comon cause’, oftewel onderliggende oorzaak bestaat, denkt Kindts team dat die er misschien wél is: het emotionele geheugen. “Ergens moeten de eerste symptomen toch vandaan komen. Het is in ieder geval de moeite waard om de netwerktheorie goed te toetsen en het is tijd om het GGZ-veld op z’n kop te zetten. Dat is ons consortium wel toevertrouwd.” 

MEREL KINDT as2 07.jpg
De eerste vraag is natuurlijk: Wat is een emotioneel geheugen precies?

“Daar gaat een promovendus van ons zich ook over buigen, dat noemen we constructvaliditeit. Als ik het nu zou moeten omschrijven, zou ik zeggen: leerervaringen die ervoor zorgen dat je emotioneel reageert op situaties, maar op een dusdanige manier dat je er last van hebt en symptomen ontwikkelt. De vervolgvraag is dan: hoe gaan we dat meten, zoals we ook andere symptomen van mensen met een psychische stoornis willen gaan meten.”

Met jullie team gaan jullie dus in tegen de hypothese van NSMD, dat je vooral naar de symptomen moet kijken die mensen hebben en ‘de onderliggende oorzaak’ niet te vinden of minder belangrijk is. 

“De netwerktheorie, die we gaan toetsen in dit project, stelt dat de symptomen de stoornis zijn én de oorzaak. Waarbij je je kunt afvragen hoe mensen dan aan die eerste symptomen komen. Ons team denkt dat emotioneel geheugen in de breedste zin van het woord ten grondslag ligt aan symptomen of stoornissen. Dat hoeft niet altijd een trauma te zijn; het kan ook geleidelijk zijn gegaan. We weten bijvoorbeeld dat emotionele verwaarlozing een belangrijke trigger is voor depressie of andere problematiek. We omarmen wel het idee dat alle symptomen elkaar beïnvloeden en dat de diagnoses via het psychiatrisch handboek DSM te zwart wit zijn.”

Is dat handig, om in een consortium te zitten waarvan je maar ten dele verwacht dat de hypothese hout snijdt? 

“Absoluut! Je kunt best sceptisch zijn over een theorie om hem wetenschappelijk te kunnen onderzoeken. Deze theorie, ontwikkeld door methodologen, is erg in opkomst en ik vind dat het getest moet worden door een groep klinisch psychologen. Dus ik voelde me wel aangesproken. Zeker als het met dit inspirerende team is.”

Merel Kindt werkt behalve als hoogleraar Experimentele Klinische Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam ook als psycholoog in haar eigen angstkliniek. Kindt Clinics behandelde sinds 2018 al meer dan vijfhonderd mensen die een specifieke angst hebben, van spinnenfobie en hoogtevrees tot prikangst of angst voor muizen of kippen. Ruim tachtig procent van de cliënten is met één korte sessie verlost van de angst. 

Heb je altijd onderzoek gecombineerd met het behandelen van patiënten?

“Dat begon in Maastricht, waar ik vanaf 1997 zeven jaar bij de psychologiefaculteit werkte in combinatie met een GGZ-opleiding. De periode in Maastricht was als werken in het paradijs voor mij, met al die jonge, slimme mensen. Heel inspirerend. Vanuit de universiteit werkte ik op detacheringsbasis bij het Riagg. Ik behandelde alleen mensen met een angststoornis en Post Traumatische Stress Stoornis. Ik zag in de praktijk hoe cognitieve gedragstherapie niet voor iedereen werkte om van angsten af te komen.”

Waarom ging je uiteindelijk terug naar Amsterdam?

“Mijn man woonde nog in de Randstad vanwege zijn werk en hoewel twee woonplekken met alleen ons jongste kind goed te doen was, leek me dat met de tweede op komst toch wat ingewikkeld worden. Daarnaast kwam deze leerstoel vrij in Amsterdam en dat trok me omdat je als hoogleraar niet alleen vorm kan geven aan je eigen onderzoeksgroep maar ook meer invloed kan uitoefenen op het vakgebied in bredere zin. De hoogleraarsfunctie was voor mij aanleiding om nog een keer lang stil te staan bij hoe ik verder wilde in de wetenschap. En dat was toch de vraag waarom angst zo vaak terugkeert bij mensen, ook na ogenschijnlijk succesvolle behandeling. In 2007 kreeg ik een Vici-beurs van NWO om een revolutionair nieuwe aanpak van angst te onderzoeken. Er werd lang gedacht dat een eenmaal aangeleerde angst voor altijd in het brein verankerd zit. Maar neurowetenschappers hadden dat rond de eeuwwisseling weerlegd. In onderzoek met proefdieren was het mogelijk gebleken om een eerder geleerde angst als het ware te wissen uit het geheugen. Ik wilde weten of dit ook bij mensen zou kunnen werken.”

Je zou haast zeggen: ‘the rest is history’, want het bleek inderdaad te werken, zo tonen naast wetenschappelijke publicaties ook de vele journalistieke reportages die de afgelopen jaren werden gemaakt over haar methode, Memrec. Mensen die op dag één onder intensieve, persoonlijke begeleiding worden blootgesteld aan hun angst en daarna eenmalig een bètablokker-pil innemen, komen de volgende dag terug en zijn van hun angsten verlost. De vrouw met angst voor injectienaalden kijkt rustig toe terwijl ze geprikt wordt en de dame die als de dood was voor kippen, neemt vrolijk een kip op schoot en streelt het dier liefdevol. Inmiddels onderzoekt Kindt ook of oorlogsveteranen met een Post Traumatische Stress Stoornis geholpen kunnen worden met de methode.

Hoe werkt Memrec precies?

“We zijn nog steeds aan het onderzoeken wat er precies gebeurt en wat de exacte randvoorwaarden zijn voor een positieve uitkomst. Maar wat we feitelijk doen is het oude geheugenspoor in de hersenen vervangen, of dusdanig verzwakken dat het niet meer tot expressie komt. De behandeling bestaat uit het kort blootstellen van de patiënt aan zijn of haar angst en hem coachen om de angst even te doorstaan. Een kritieke randvoorwaarde om het geheugenspoor ontvankelijk te maken voor verandering is dat de ervaring enigszins nieuw is. Er moet iets te leren zijn van de ervaring, maar niet zoals bij de traditionele cognitieve gedragstherapie, waarbij langdurige blootstelling resulteert in de vorming van een nieuw geheugenspoor. De blootstelling moet precies goed zijn, niet te weinig, maar ook niet te veel waardoor er dus een nieuw geheugenspoor wordt gevormd. Dat is fingerspitzengefühl. Vervolgens slikt de patiënt 40 mg propanol, een bètablokker.”

Wat is het effect van die ene pil?

“Propanol blokkeert tijdelijk de receptoren in de hersenen die er normaliter voor zorgen dat het zojuist geactiveerde angstgeheugen opnieuw wordt weggeschreven. Dat proces verstoor je, waardoor het angstgeheugen niet meer op de oude manier wordt opgeslagen. Het effect lijkt pas zichtbaar te worden na slaap, weten we inmiddels uit onderzoek.”

Hoe kwam je ertoe een eigen kliniek op te richten om deze behandeling naar de patiënt te brengen?

“Behalve een studie in het lab met mensen met een spinnenfobie, met overtuigende resultaten, behandelde ik af en toe ook mensen die me op het spoor waren gekomen en die van hun angst af wilden. Dat gaf vertrouwen in de methode. Een vriend van ons bood aan te willen investeren als ik een kliniek zou beginnen. Daar heb ik lang over nagedacht, want in principe wil je als wetenschapper helemaal vrij van belangen zijn, terwijl je in zo’n kliniek een soort belang hebt dat deze methode werkt. Maar ik heb altijd gezegd: als er een betere methode komt, hang ik niet aan Memrec. Dan gaan we iets anders doen. De honderdduizend regeltjes in de zorg maken het niet makkelijk het hoofd boven water te houden, maar ik ben niet begonnen om er rijk van te worden, maar om zoveel mogelijk mensen van hun angst af te helpen.”

Is het dan niet handiger om therapeuten in het hele land te leren hoe ze de methode toepassen?

“Dat is inderdaad de bedoeling. De details van deze behandeling zijn ontzettend belangrijk en naar mijn ervaring wordt daar in de GGZ vaak makkelijk overheen gestapt. En dan is het dus niet zo effectief. De therapie heeft een protocol, maar je moet de behandeling steeds op het individu afstemmen. Er is geen objectieve maat voor hoeveel blootstelling aan de angst precies genoeg is om effectief te zijn en ik weet niet eens zeker of we die met onderzoek ooit zullen kunnen vaststellen. Maar de methode blijkt wel overdraagbaar te zijn, want inmiddels werken in onze kliniek drie therapeuten. De volgende stap is het ontwikkelen van een training, zodat we het alle geïnteresseerde psychologen kunnen leren.” 

Welke vragen hoop je nog te kunnen beantwoorden rondom de Memrec-methode?

“We onderzoeken wat er precies nodig is om het geheugenspoor open te trekken. Wat het ingewikkeld maakt, is dat een spoor dat al heel lang bestaat meer vergt dan een pas aangeleerde angst. Daardoor vraag ik me af of we ooit een objectieve maat kunnen vaststellen. Tegelijkertijd bestaat fingerspitzengefühl in ieder vak. Chirurgen weten precies hoe ze het sneetje bij een blindedarmontsteking moeten zetten, maar de ene patiënt pakt het litteken mooier uit dan bij de ander. Dat geldt voor ieder vak. Je moet dus blijven nadenken en kijken en aanvoelen.”

Net als bij NSMD dus eigenlijk, waar het afstemmen op het individuele netwerk van symptomen gezien wordt als mogelijke sleutel tot effectievere behandelingen.  

“Precies. Ik verwacht veel van de individuele netwerken van symptomen die we als uitgangspunt nemen, in plaats van DSM-diagnoses. Ik denk dat het veel meer inzicht gaat geven in waar je met behandelingen op moet ingrijpen. En zoals ik aan het begin al zei: het is in ieder geval de moeite waard om de netwerktheorie goed te toetsen. Daarnaast vind ik het tijd om het veld op z’n kop te zetten, want dat zit vast. Het zou fantastisch zijn als we de GGZ kunnen innoveren. Verzekeringsmaatschappijen drukken nu een veel te groot stempel op de zorginhoud. Zij vergoeden pas als je een diagnose hebt, wat heel sturend werkt. Dat moet anders. Dat kun je heel hard roepen, maar het beste is als je met data kunt laten zien dat dit niet de goede weg is. Dat is dit consortium wel toevertrouwd.”